Tentamen Gezondheidszorg 0-23 jaar

Description

Nursing Mind Map on Tentamen Gezondheidszorg 0-23 jaar, created by C de Haan on 23/10/2017.
C de Haan
Mind Map by C de Haan, updated more than 1 year ago
C de Haan
Created by C de Haan over 6 years ago
10
0

Resource summary

Tentamen Gezondheidszorg 0-23 jaar
  1. Gezondheid
    1. Organisatie gezondheidszorg
      1. Definitie M. Hubert
        1. Het vermogen zich aan te passen en eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven
          1. Positieve gezondheidsmodel
            1. lichaamsfuncties
              1. mentale gezondheid
                1. zingeving
                  1. kwaliteit van leven
                    1. meedoen in de maatschappij
                      1. dagelijks funcitioneren
        2. 5 sectoren
          1. Maatschappelijke zorg
            1. Publieke gezondheidszorg
              1. Care
                1. GGZ
                  1. Cure
            2. Tijd en plaats
              1. Lijnen zorg
                1. Niveaus
                  1. Aard en tijd zorg
                    1. mono/mulitidiciplinair
                      1. generalistisch, specialistisch
                        1. basis, topklinische zorg
                          1. laagcompleg, hoog compleg
                            1. planbaar, onplanbaar
                              1. lage, hoge intensiteit
                                1. medische verpleegkundige, (psycho-) sociale oriëntatie
                                  1. acuut, chronisch
                      2. Wetten
                        1. BIG - Beroepen in de individuele gezondheidszorg
                          1. kwaliteit in de zorg bewaken
                            1. titelbescherming
                              1. patiënten tegen ondeskundigheid beschermen
                                1. WGBO - Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst
                                  1. rechten/plichten geneeskundige/zorgverlener
                                    1. rechten/plichten van de patiënt
                              2. Micro (lokaal), meso (regionaal), macro (overheid)
                                1. (inter) nationaal, regionaal, lokaal
                                  1. beleid, financiering, orgnisatie, dienstverlening, klinisch
                              3. 0e lijns - zelfzorg
                                1. 1e lijns - huisarts
                                  1. 2e lijns - ziekenhuis
                                    1. 3e lijns - UMC
                              4. Ambulant
                                1. Kortdurend en langdurend
                                  1. Met verblijf/ zonder verblijf
                                    1. Algemeen, ziekenhuis, UMC
                        2. Beroepsbeoefenaar
                          1. 7 Canmeds rollen
                            1. Communicator
                              1. Samenwerkingspartner
                                1. Reflectieve professional
                                  1. Gezondheidsbevorderaar
                                    1. Organisator
                                      1. Professional en kwaliteitsbevorderaar
                                        1. Zorgverlener
                                      2. Verplegen
                                        1. Doel
                                          1. Preventie
                                            1. voorlichting
                                              1. intentionele gezondheidsvoorlichting
                                                1. veranderen van ongunstig gedrag, wat de gezondheid schaadt. Creëren van een bewuste verandering van kennis attitude en gedrag. 1 op 1 of specifieke doelgroep.
                                                2. faciliterende gezondheidsvoorlichting
                                                  1. vrijblijvende informatieverstrekking. Objectieve informatie. Voordelen en nadelen worden gegeven. Beeldmateriaal, folder, enz. Gedragsverandering is niet direct het doel, het gaat meer om informeren.
                                              2. Pijn vermindering
                                                1. groei en ontwikkeling
                                                  1. herstel
                                                    1. Gezondheid
                                                      1. leven, zo goed mogelijk voor p.
                                                        1. palliateive zorg
                                                          1. zelfmanagment voor p.
                                                            1. ICF, biopsychosociaal model.
                                                              1. Aandoening (dementie)
                                                                1. Functies en anatomische eigenschappen (stoornis denken, verandering eigenschap hersenen)
                                                                  1. Activiteit (geen boodschappen kunnen doen en koken
                                                                    1. Externe factoren (woont in een verzorgingstehuis)
                                                                      1. Persoonlijke factoren (vrouw, 83 jaar)
                                                                      2. Participatie (niet samen met anderen een huishouding voeren
                                                                2. Verpleegkundig proces
                                                                  1. Fase 1 - Anamnese
                                                                    1. Stap 1 - Gegevens verzamelen
                                                                      1. Stap 2 - Gegevens verifiëren
                                                                        1. Navragen bij de patiënt, controleren metingen
                                                                          1. Stap 3 - Gegevens ordenen
                                                                            1. A. Classificaties en overzichten
                                                                              1. 1. NANDA-I - Verpleegkundige diagnosen
                                                                                1. 2. NIC - Verpleegkundige interventies
                                                                                  1. 3. NOC - Verpleegkundige uitkomstinterventies
                                                                                    1. 5. OMAHA - Thuiszorg, 4 domeinen, 42 aandachtsgebieden
                                                                                      1. WHC - ICF
                                                                                      2. B. Modellen (Theoretisch raamwerk)
                                                                                        1. 1. Functionele gezondheidspatronen van Gordon (gedragspatronen)
                                                                                          1. 2. Zelfzorgmodel van Orem
                                                                                            1. 3. Adaptatiemodel van Roy
                                                                                              1. - psychosomatische adaptatie
                                                                                                1. - fysiologische adaptatie
                                                                                                  1. - zelfbeeld adaptatie
                                                                                                    1. rolbeheersing adaptatie
                                                                                                      1. onderlinge afhankelijkheid adaptatie
                                                                                              2. 5. NANDA-I Taxonomie
                                                                                                1. Anamnese en diagnose classificatie
                                                                                                  1. gegevens en diagnose in 13 domeinen
                                                                                              3. Stap 4. Gegevens vastleggen
                                                                                                1. 1. Zorgvuldig
                                                                                                  1. 2. Bondig
                                                                                                    1. 3. Eenduidig
                                                                                                      1. 4. Objectief
                                                                                                        1. 5. Concreet
                                                                                                          1. 6. Duidleijk
                                                                                                            1. 7. Herleidbaar (wie geschreven)
                                                                                                        2. Initiële anamnese (gegevensbestand)
                                                                                                          1. Verpleegkundige achtergrond - Gesprek- subjectieve gegevens
                                                                                                            1. - achtergrond
                                                                                                              1. - persoonsgegevens
                                                                                                                1. ziektegeschiedenis
                                                                                                                  1. huidig functioneren
                                                                                                                    1. verwachtingen
                                                                                                                      1. emotionele toestand
                                                                                                                      2. Lichamelijk onderzoek - onderzoeken/ observaties (objectieve gegevens)
                                                                                                                        1. beoordelen lichaamsgesteldheid
                                                                                                                          1. vitale functies en andere metingen
                                                                                                                        2. Vervolganamnese (voortgang patiënt)
                                                                                                                          1. Gesprekken (subjectieve gegevens)
                                                                                                                            1. onderzoeken/observeren (objectieve gegevens)
                                                                                                                          2. 1. Thuiszorganamnese
                                                                                                                            1. 2. Gezinsanamnese
                                                                                                                              1. 3. Gemeenschapsnamnese
                                                                                                                          3. Fase 1 - Anamnese --> Diagnose
                                                                                                                            1. Fase 2. Diagnose --> planning van de resultaten
                                                                                                                              1. Verlpleegkundige diagnose
                                                                                                                                1. formuleren via de PES
                                                                                                                                  1. Probleem
                                                                                                                                    1. Etiologie: oorzaak
                                                                                                                                      1. Signs en symptoms
                                                                                                                                  2. Fase 3. Planning van de resultaten --> planning van de interventies
                                                                                                                                    1. Fase 4. Planning van de resultaten en planning van de interventies --> Uitvoering
                                                                                                                                      1. Fase 5. Uitvoering --> Evaluatie
                                                                                                                                        1. Kritisch denken binnen het verpleegkundig proces
                                                                                                                                          1. taalgebruik
                                                                                                                                            1. waarnemen
                                                                                                                                              1. feit/interpretatie
                                                                                                                                                1. vergelijken/classificeren
                                                                                                                                                  1. oordelen/evalueren
                                                                                                                                                    1. redeneren
                                                                                                                                                      1. inductief redeneren (Bottem-up)
                                                                                                                                                        1. Theorie
                                                                                                                                                          1. Generaliseren
                                                                                                                                                            1. feiten/observatie
                                                                                                                                                            2. voorspelling
                                                                                                                                                            3. van casus naar theorie
                                                                                                                                                            4. Deductief redeneren (top-down)
                                                                                                                                                              1. Theorie
                                                                                                                                                                1. Voorspelling
                                                                                                                                                                  1. feiten/observaties
                                                                                                                                                                    1. terug naar theorie
                                                                                                                                                                2. van theorie naar casus
                                                                                                                                                              2. Evidence Based Practice (EBP)
                                                                                                                                                                1. STAP 0 - Kritisch kijken naar eigen handelen
                                                                                                                                                                  1. STAP 1 - Formuleer klinische relevante vraag
                                                                                                                                                                    1. STAP 2 - Zoek beschikbare bewijs ( literatuur)
                                                                                                                                                                      1. STAP 3 - Beoordeel kwaliteit en relevantie
                                                                                                                                                                        1. STAP 4 - pas toe in patiëntenzorg
                                                                                                                                                                          1. STAP 5 - reflecteer en evalueer
                                                                                                                                                          2. Psychologie
                                                                                                                                                            1. Ontwikkelingspsychologie
                                                                                                                                                              1. Specialisme in de psychologie dat de groei, verandering en consistentie gedurende een hele leven bestudeert
                                                                                                                                                                1. nature/nuture?
                                                                                                                                                                2. Wat kan een baby?
                                                                                                                                                                  1. Prenatale periode
                                                                                                                                                                    1. ontwikkelingsperiode voorafgaande aan de geboorte
                                                                                                                                                                      1. Zygote: bevruchte eicel
                                                                                                                                                                        1. Embryo: het ongeboren kind gedurende de eerste 8 weken na conceptie
                                                                                                                                                                          1. Foetus: ongeboren kind in de periode tussen embryonale stadium en de geboorte
                                                                                                                                                                        2. Prenatale gevaren
                                                                                                                                                                          1. Placenta: orgaan dat het embryo en de foetus scheidt van de moeder. Placenta vormt barriére tussen de bloedbanen, maar laat voedingsstoffen en afvalstoffen door
                                                                                                                                                                            1. Teratogeen: substantie uit de omgeving (virus, drugs) die schade kan brengen aan het ongeboren kind
                                                                                                                                                                              1. FAS (Foetaal Alcohol Syndroom)
                                                                                                                                                                      2. Neonatale periode
                                                                                                                                                                        1. 1e maand na geboorte
                                                                                                                                                                          1. Sensomotorische vaardigheden
                                                                                                                                                                            1. alle 5 zintuigen werken
                                                                                                                                                                              1. gedragsmatige reflexten voor manipulatie van de omgeving
                                                                                                                                                                                1. overlevingsmechanismen
                                                                                                                                                                              2. Sociale vaardigheden
                                                                                                                                                                                1. spiegelneuronen: zenuwcel die wordt geactivieerd als er een handeling wordt uitgevoerd, maar ook als je iemand anders een handeling ziet uitvoeren --> nadoen van anderen
                                                                                                                                                                                  1. Imitatie: nadoen van anderen
                                                                                                                                                                                    1. Synchroniciteit: nauwkeurige coördinatie van kijkrichting, stemgebruik aanrakingen en glimlachen van een baby en moeder of een andere verzorger
                                                                                                                                                                                  2. Aangeboren reflex
                                                                                                                                                                                    1. Houdingsreflex: met steun zitten
                                                                                                                                                                                      1. Grijpreflex: vastklampen aan verzorger
                                                                                                                                                                                        1. Zuigreflex: voor voeding
                                                                                                                                                                                          1. Loopreflex: voorbereiding lopen
                                                                                                                                                                                            1. Aangeboren neiging ontwijken onaangename stimuli (harde geluiden, pijn, sterke geur en fel licht
                                                                                                                                                                            2. Infancy
                                                                                                                                                                              1. Verder bouwen op de neonatale blauwdruk
                                                                                                                                                                                1. Zuigelingentijd: de periode tussen het einde van de neonatale periode en het moment dat het kind kan praten (rond 18 mnd/2 jr)
                                                                                                                                                                                  1. Neurale ontwikkeling
                                                                                                                                                                                    1. Tussen neuronen die samen vuren worden verbindingen gevormd, hoe vaker gebruikt hoe duurzamer
                                                                                                                                                                                      1. Gevoelige periode: een periode waarin het organisme bijzonder gevoelig is voor specifieke stimuli.
                                                                                                                                                                                        1. Ontwikkeling van de hersenen. Synaptic pruning: proces waarbij ongebruikte verbindingen in de hersenen verloren gaan en neuronen beschikbaar komen voor toekomstige ontwikkeling
                                                                                                                                                                                          1. Rijping: maturatie. Proces waarin het genetische programma in de loop van de tijd tot uiting komt. Biologische ontplooiing
                                                                                                                                                                                            1. Genetic leash: de term van Edward Wilson voor de beperkingen die erfelijke factoren opleggen aan de ontwikkeling
                                                                                                                                                                                      2. Contactsteun
                                                                                                                                                                                        1. Stimulatie en steun die wordt verkregen door fysieke aanraking van een verzorger
                                                                                                                                                                                          1. Endorfinen
                                                                                                                                                                                          2. Hechting
                                                                                                                                                                                            1. Langdurig sociaal-emotionele relatie tussen het kind en een ouder of andere vaste verzorger
                                                                                                                                                                                              1. Inprenting: primitieve vorm van leren waarbij sommige jonge dieren zich hechten aan het eerste wat ze zien
                                                                                                                                                                                              2. Hechtingsstijlen
                                                                                                                                                                                                1. Veilige hechting:
                                                                                                                                                                                                  1. Hechtingsstijl van kinderen die - in tegenstelling tot kinderen die onveilig gehecht zijn- ontspannen en op hun gemak zijn bij hun verzorgers en die verdraagzaam zijn tegenover vreemden en nieuwe ervaringen
                                                                                                                                                                                                  2. Verlatingsangst: een veelvoorkomend patroon van angst dat wordt waargenomen bij jonge kinderen die van hun verzorgers worden gescheiden. (tussen 6-30 maanden is dit gezond!)
                                                                                                                                                                                                    1. Onveilige hechting
                                                                                                                                                                                                      1. Angstig-ambivalente hechting: een kind wil contact met de verzorger, extreme blijk van verdriet toont wanneer het wordt gescheiden van de verzorger en moeilijk troostbaar is na hereniging
                                                                                                                                                                                                        1. Angstig -vermijdende hechting: een kind toont geen interesse in contact met de verzorger en geen blijk van verdriet wanneer het van de verzorger wordt gescheiden, noch wanneer het wordt herenigd.
                                                                                                                                                                                                      2. Psychosociale ontwikkeling
                                                                                                                                                                                                        1. Volgens Erikson wodt de psychosociale ontwikkeling gekenmerkt door 8 opeenvolgende statia waarin een individu verschillende ontwikkelingsperoblemen ervaart en waarin hij zijn doelen en sociale relaties heroverweegt
                                                                                                                                                                                                          1. Vertrouwen: het belangrijkste ontwikkelingsdoel tijdens de eerste 18 maanden van het leven. Volgens Eriksons theorie moet het kind kiezen tussen het wel/niet vertrouwen van anderen
                                                                                                                                                                                                            1. Eriksons Psychosociale stadia
                                                                                                                                                                                              3. Kind - vaardigheden
                                                                                                                                                                                                1. Taal
                                                                                                                                                                                                  1. Taalverwervingssysteem: Biologische georganiseerde hersenstructuur die enkele elementaire grammaticale regels bevat waardoor het leren van taal gemakkelijker zou verlopen
                                                                                                                                                                                                    1. aangeboren programma afwerking ('software' in de hersenen')
                                                                                                                                                                                                    2. Brabbelstadium
                                                                                                                                                                                                      1. periode in het eerste levensjaar waarin een zuigeling een groot aantal verschillende geluiden produceert
                                                                                                                                                                                                        1. 1 jaar, 1-woordfase
                                                                                                                                                                                                          1. 2 jaar, 2-woordfase
                                                                                                                                                                                                        2. Grammatica
                                                                                                                                                                                                          1. Door grammatica wordt woordenschat in taal omgezet. De regels van een taal die bepalen hoe met woorden morfemen en syntaxis een begrijpelijke zit moet worden gevormd.
                                                                                                                                                                                                            1. Telegramspraak: korte, eenvoudige zinnen, typerend voor jonge kinderen die meervoudsvormen, werkwoordstijden en lidwoorden weglaten. net als in een telegram
                                                                                                                                                                                                              1. Morfeem: Elke kleinste nog betekenisvolle eenheid binnen een woord. Sommige morfemen zijn hele woorden, andere zijn grammaticale onderdelen die de betekenis van een woord veranderen (handelde, Marjan's...)
                                                                                                                                                                                                            2. Andere taalvaardigheden
                                                                                                                                                                                                              1. sociale communicatieregels
                                                                                                                                                                                                                1. non-verbale communicatie
                                                                                                                                                                                                                  1. Abstracte termen voor innerlijke ervaringen: verdrietig, doen alsof, raden, hopen
                                                                                                                                                                                                        3. Cognitieve ontwikkeling
                                                                                                                                                                                                          1. Theorie van de gefaseerde ontwikkeling: Piaget
                                                                                                                                                                                                            1. duidt fases aan in de cognitieve ontwikkeling en belangrijke veranderingen in denkprocessen benadrukt
                                                                                                                                                                                                              1. 3 ideeën van Piaget
                                                                                                                                                                                                                1. Schema's
                                                                                                                                                                                                                  1. mentale structuur of programma dat de ontwikkeling van het kind aanstuurt
                                                                                                                                                                                                                    1. Bij een zuigeling: voeding/eten
                                                                                                                                                                                                                    2. Assimilatie
                                                                                                                                                                                                                      1. mentaal proces dat de nieuwe informatie in bestaande schema's aanpast
                                                                                                                                                                                                                        1. de zuigeling zal beginnen te zuigen aan een fles waarop hij of zij aan de borst zoog
                                                                                                                                                                                                                        2. Accommodatie
                                                                                                                                                                                                                          1. mentaal proces dat bestaande schema's aanpast om nieuwe informatie beter te kunnen opnemen
                                                                                                                                                                                                                            1. kind zal ontdekken dat de nieuwe situatie toch anders benaderd dient te worden. Overgang van fles naar kopje is nog een sterkere accommodatie
                                                                                                                                                                                                                      2. Piagets stadia van cognitieve ontwikkeling, 4 stadia
                                                                                                                                                                                                                        1. 0-2 jaar Sensomotorische stadium
                                                                                                                                                                                                                          1. 1e stadium - het kind is sterk afhankelijk van zijn aangeboren motorische responsen op stimulie. Het kind ontdekt de wereld via de zintuigen en motorische handelingen
                                                                                                                                                                                                                            1. Sensomotorische intelligentie
                                                                                                                                                                                                                              1. mentaal vermogen dat zichtbaar wordt in de eerste schema's die een kind gebruikt. deze schema's bestaan voornamelijk uit motorische responsen op stimulie.
                                                                                                                                                                                                                              2. Kenmerken
                                                                                                                                                                                                                                1. Objectpermanentie
                                                                                                                                                                                                                                  1. het besef dat een object onafhankelijk van eigen handelingen of aandacht bestaat. Voorwerp blijft bestaan, ook al zie je het niet meer.
                                                                                                                                                                                                                                    1. mentale representatie: vermogen om innerlijke beelden te voren van objecten en gebeurtenissen ontwikkeld
                                                                                                                                                                                                                                    2. Doelgericht gedrag
                                                                                                                                                                                                                                      1. kinderen ontwikkelen het vermogen om een enkel doel voor ogen te nemen en dat na te streven. lepel laten vallen van tafel voor dat leuke geluid en dat blijven herhalen
                                                                                                                                                                                                                                        1. Theory of mind
                                                                                                                                                                                                                                          1. Is pas later ontdekt: besef dat anderen opvattingen, verlangens en emoties kunnen hebben die verschillen van die van jezelf. Babies kunnen onderscheid maken in een behulpzaam figuur en schadelijk figuur. kiezen behulpzame figuur als speelgoed.
                                                                                                                                                                                                                                  2. 2-6 jaar Preoperationele stadium
                                                                                                                                                                                                                                    1. Het 2e stadium - wordt gekenmerkt door een goed ontwikkelde mentale representatie van het gebruik van taal
                                                                                                                                                                                                                                      1. Kenmerken
                                                                                                                                                                                                                                        1. Egocentrisme
                                                                                                                                                                                                                                          1. op zichzelf gericht zijn, zichc niet kunnen voorstellen dat een ander standpunt mogelijk is dat het eigen. (bellen aan de telefoon en knikken, niet wetende dat de ander dat niet ziet)
                                                                                                                                                                                                                                            1. animistisch denken
                                                                                                                                                                                                                                              1. preoperationele manier van denken waarbij het kind aanneemt dat objecten een leven hebben en mentale processen kennen. Thee drinken met poppen
                                                                                                                                                                                                                                                1. Centratie
                                                                                                                                                                                                                                                  1. preoperationeel denkpatroon waarbij het kind zijn aandacht op niet meer dan één factor tegelijk kan richten. Persee uit een hoog, smal glas willen drinken, omdat het ten onrechte aanneemt dat daar meer in kan. Het concentreert zich alleen op de hoogte van het glas
                                                                                                                                                                                                                                                    1. Irreversibiliteit (onomkeerbaarheid)
                                                                                                                                                                                                                                                      1. het onvermogen bij het preoperationele kind om een serie van gebeurtenissen of mentale stappen door te denken en vervolgens het verloop mentaal terug te draaien.
                                                                                                                                                                                                                                            2. 6-11 jaar Concreet-operationele stadium
                                                                                                                                                                                                                                              1. 3e sadium - het kind begrijpt het principe van conservatie, maar is nog niet in staat tot abstract denken
                                                                                                                                                                                                                                                1. kenmerken
                                                                                                                                                                                                                                                  1. Conservatie
                                                                                                                                                                                                                                                    1. besef dat fysieke eigenschappen van een object of substantie niet veranderen als het uiterlijk van het object veranderd maar niets wordt toegevoegd of weggehaald
                                                                                                                                                                                                                                                      1. Logische operatie
                                                                                                                                                                                                                                                        1. oplossen van problemen door beelden in gedachten te manipuleren. magisch denken wordt minder.
                                                                                                                                                                                                                                                  2. Vanaf 11 jaar - Formeel-operationeel
                                                                                                                                                                                                                                                    1. 4e stadium - het kind leert abstract te denken
                                                                                                                                                                                                                                                      1. kenmerken
                                                                                                                                                                                                                                                        1. abstract denken
                                                                                                                                                                                                                                                          1. tieners en volwassenen in deze fase ontwikkelen het vermogen tot abstract redeneren en hypothetisch denken
                                                                                                                                                                                                                                              2. metafoor van de golf
                                                                                                                                                                                                                                                1. tegenwoordig zijn we er meer van overtuigt dat de cognitieve ontwikkeling meer gaat als een 'golf' ipv abrupt gefaseerd
                                                                                                                                                                                                                                          2. proces waarbij de manier van denken in de loop der tijd verandert
                                                                                                                                                                                                                                          3. Sociaal en emotionele ontwikkeling
                                                                                                                                                                                                                                            1. socialisatie
                                                                                                                                                                                                                                              1. levenslange ontwikkeling van gedragspatronen, waarden, normen, vaardigheden, houdingen en motieven die vervolgens de eigen gemeenschap gewenst zijn
                                                                                                                                                                                                                                                1. 4 opvoedingsstijlen en hun effecten
                                                                                                                                                                                                                                                  1. autoritatieve opvoeding
                                                                                                                                                                                                                                                    1. verzorgers zijn warm, oplettend en gevoelig voor de behoeften en interesses van het kind
                                                                                                                                                                                                                                                      1. ouders stellen redelijke eisen aan het volwassenheidsniveau en leggen regels uit en versterken deze
                                                                                                                                                                                                                                                        1. ouders staan kind toe beslissingen te nemen wanneer het daaraan toe is, luisteren naar standpunt van het kind
                                                                                                                                                                                                                                                          1. hebben zelfvertrouwen, zelfstandig en enthousiast
                                                                                                                                                                                                                                                      2. verwend maar niet verpest
                                                                                                                                                                                                                                                      3. autoritaire opvoeding
                                                                                                                                                                                                                                                        1. ouders of andere verzorgers zijn koud en afwijzend, halen het kind vaak naar beneden
                                                                                                                                                                                                                                                          1. ouders zijn veeleisend, kunnen dwang gebruikten door te schreeuwen, commanderen en bekritiseren en vertrouwen op straffen
                                                                                                                                                                                                                                                            1. ouders nemen de meeste beslissingen voor het kind, luisteren zelden naar het standpunt van het kind
                                                                                                                                                                                                                                                              1. nervositeit en onzekerheid, soms zelfs asociaal gedrag
                                                                                                                                                                                                                                                        2. permissieve opvoedingsstijl
                                                                                                                                                                                                                                                          1. ouders zijn warm, maar lopen het risico het kind te verwennen
                                                                                                                                                                                                                                                            1. ouders stellen weinig tot geen eisen aan het kind, vaak vanuit misplaatste zorg voor de eigenwaarde van het kind
                                                                                                                                                                                                                                                              1. ouders staan kinderen toe zelf beslissingen te nemen voor het daaraan toe is
                                                                                                                                                                                                                                                                1. minder volwassen, impulsiever, afhankelijker en veeleisender
                                                                                                                                                                                                                                                          2. onverschillige opvoedingsstijl
                                                                                                                                                                                                                                                            1. ouders zijn emotioneel verwijderd, teruggetrokken en onoplettend
                                                                                                                                                                                                                                                              1. ouders stellen weinig tot geen eisen aan het kind; interesse of verwachtingen voor het kind ontbreken
                                                                                                                                                                                                                                                                1. ouders zijn onverschillig tegenover beslissingen en standpunten van het kind
                                                                                                                                                                                                                                                    2. Ontwikkeling Adolescent
                                                                                                                                                                                                                                                      1. Adolescentie: in industriële landen: ontwikkelingsperiode die begint met de puberteit (seksuele rijping) en eindigt bij aanvang van volwassenheid
                                                                                                                                                                                                                                                        1. Overgangsritueel
                                                                                                                                                                                                                                                          1. ritueel dat de overgang tussen ontwikkelingsstadia markeert, vooral die tussen kindertijd en volwassenheid
                                                                                                                                                                                                                                                          2. lichamelijke rijping
                                                                                                                                                                                                                                                            1. menarche
                                                                                                                                                                                                                                                              1. eerste menstruatie
                                                                                                                                                                                                                                                                1. lichaamsbeeld:
                                                                                                                                                                                                                                                                  1. perceptie van en gevoelens over eigen verschijning
                                                                                                                                                                                                                                                                2. seksualiteit
                                                                                                                                                                                                                                                                  1. seksuele oriëntatie
                                                                                                                                                                                                                                                                    1. de richting van iemands seksuele belangstelling
                                                                                                                                                                                                                                                                    2. cognitieve ontwikkeling
                                                                                                                                                                                                                                                                      1. rationele frontaalkwab is nog niet voldoende ontwikkeld. daardoor veel informatieverwerking via de amydala. reacties zijn emotioneler
                                                                                                                                                                                                                                                                        1. synaptic pruning
                                                                                                                                                                                                                                                                          1. synaptisch snoeiproces
                                                                                                                                                                                                                                                                            1. wanneer dit uit de hand loopt ontstaan stoornissen, zoals schizofrenie
                                                                                                                                                                                                                                                                            2. laatste fase van piaget
                                                                                                                                                                                                                                                                              1. formeel-operationeel stadium
                                                                                                                                                                                                                                                              2. sociale psychologie
                                                                                                                                                                                                                                                                1. tak van de psychologie die zich verdiept in de invloed van sociale variabelen en cognities op individueel gedrag en sociale interacties
                                                                                                                                                                                                                                                                  1. sociale context
                                                                                                                                                                                                                                                                    1. de combinatie van mensen, activiteiten en interacties tussen mensen, omstandigheden waarin gedrag plaatsvindt en verwachtingen/sociale normen die bepalen hoe het gedrag er in zo'n situatie moet uitzien
                                                                                                                                                                                                                                                                  2. Hoe beïnvloed de sociale situatie ons gedrag
                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Situationisme
                                                                                                                                                                                                                                                                      1. het idee dat ons gedrag evenveel/meer bepaald wordt door omgevingsfactoren dan door persoonlijkheidskenmerken in tegenstelling tot dispositionalisme (leggen nadruk op innerlijke eigenschappen)
                                                                                                                                                                                                                                                                        1. sociale rol
                                                                                                                                                                                                                                                                          1. gedefinieerd gedragspatroon dat mensen in een bepaalde situatie of groep dienen te vertonen
                                                                                                                                                                                                                                                                            1. sociale norm
                                                                                                                                                                                                                                                                              1. de attitudes en gedragingen die een groep passend vindt voor zijn eigen leden
                                                                                                                                                                                                                                                                                1. conformisme
                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. kameleoneffect: de neiging anderen na te bootsen, zodat je niet opvalt in uiteenlopende omgevingen
                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Asch-effect
                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. vorm van conformisme bij een groepsmeerderheid het oordeel van een individu beïnvloed
                                                                                                                                                                                                                                                                                    2. omstandigheden die conformisme bevorderen
                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. unanimiteit van de meerderheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. omvang van de groep
                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. openbaarheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. ambiguïteit: dubbelzinnigheid, onduidelijkheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. samenstelling van de meerderheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. gevoel van eigenwaarde
                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. macht van een bondgenoot
                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. onafhankelijken
                                                                                                                                                                                                                                                                                        2. autokinetisch effect
                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. perceptuele illusie waarbij men beweging waarneet van een stilstaande lichtstip in een volkomen donkere kamer. dit effect is gebruikt door Muzafer Sherif om de vorming van autokinetische groepsnormen te bestuderen
                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. sociale neurowetenschappen
                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. nieuw onderzoeksgebied dat gebruikmaakt van methoden uit hersenonderzoek om verschillende typen in sociaal gedrag te onderzoeken
                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. groepsdenken: de term voor de gebrekkige oordelen en slechte beslissingen die door groepsleden worden genomen en die in te sterke mate door veronderstelde groepsconsensus of door het standpunt van de leider worden beïnvloed
                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. Cohesie: term die refereert aan solidariteit, loyaliteit en een groepsgevoel
                                                                                                                                                                                                                                                                                                2. Heroïse rebellie
                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. held: iemand die een ander in nood helpt of die een onrechtvaardig/corrupt systeem bevecht, zonder zich erom te bekommeren of hij zal worden beloond of dat het afwijkende gedrag mogelijk negatieve consequenties voor hem zal hebben
                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. klokkenluider
                                                                                                                                                                                                                                                                                                    2. Milgram onderzocht in experimenten de gehoorzaamheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. gewone mensen kunnen tot kwaad worden verleid door:
                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. 1. mensen doordringen van een ideologie die bepaalde acties rechtvaardigt
                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. 2. mensen eerst een schadelijke handeling laten verrichten en geleidelijk aanzetten tot steeds schadelijker gedrag
                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. 3. een leider zich in het begin meelevend laten gedragen, maar steeds dictatorialer laten optreden
                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. 4. de handelende figuren en hun handelingen van een nieuw etiket voorzien om de ideologie te legitimeren
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. 5. mensen sociale voorbeelden van volgzaamheid geven
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. 6. toestaan dat een afwijkende mening verbaal wordt geuit, maar alleen als mensen bevelen blijven opvolgen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. 7. Dehumanisme van het slachtoffer stimuleren
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. 8. Verantwoordelijkheid spreiden
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. 9. het moeilijk maken zich aan de situatie te onttrekken
                                                                                                                                                                                                                                                                                                        2. omstandereffect
                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. Hoe groter het aantal omstanders dat getuige is van een noodgeval, hoe kleiner de kans dat één van het het slachtoffer helpt
                                                                                                                                                                                                                                                                                      2. wat beïnvloed ons oordeel over anderen
                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. ons oordeel over anderen berust niet alleen o gedrag, maar ook op onze interpretatie van hun handelingen binnen een sociale context
                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. interpersoonlijke aantrekkingskracht
                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Beloningstheorie van aantrekkingskracht
                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. onderdeel van de theorie over sociaal leren, de mensen die we het aardigst vinden, zin de mensen die ons een maximale beloning geven tegen minimale kosten
                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. Nabijheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. de notie dat mensen vooral vriendschap zullen sluiten met anderen in hun nabije omgeving, met wie ze het meeste contact hebben
                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. principe van gelijkheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. de notie dat mensen zich aangetrokken voelen tot degenen die het meeste op henzelf lijken
                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. openheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. het delen van persoonlijke informatie en gevoelens met de ander als deel van het proces waarbij vertrouwen wordt ontwikkeld
                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. fysieke aantrekkelijkheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. cliënten , kinderen wel/niet aantrekkelijk
                                                                                                                                                                                                                                                                                                      2. uitzonderingen op beloningstheorie van aantrekkingskracht
                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. matching hypothese: de hypthese die stelt dat de meeste mensen vrienden en partners vinden die even aantrekkelijk worden bevonden als zijzelf
                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. theorie over de verwachte waarde: theorie uit de sociale psychologie die stelt dat mensen een beslissing nemen over het wel/niet nastreven van een vriendschap door de potentiële waarde van de vriendschap tegenover de verwachtingen over de kans van slagen.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                          2. cognitieve dissonantie
                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. een toestand waarin mensen tegenstrijdige cognities ervaren, met name als hun bewuste gedrag in strijd is met hun overtuigingen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. het doormaken van een ontgroening, bij de vereniging blijven ondanks het kut gedrag. rationeel rechtvaardigen van wat er gebeurd
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. aangetrokken voelen tot diegenen voor wie ze bereid zijn te leiden
                                                                                                                                                                                                                                                                                                            2. driedimensionale theorie over liefde
                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. theorie die verschillende soorten liefde beschrijft aan de hand van 3 componenten:
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. passie (erotische aantrekking)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. intimiteit: (gevoelens en vertrouwelijkheden)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. toewijding: (het vaste voornemen om de relatie op de 1e plaats te zetten)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                2. Cognitieve attributies maken
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. We zijn geneigd om acties en de pech/succes van andere toe te schrijven aan iemands persoonlijkheid en niet aan de situationele factoren. (daklozen zijn lui)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Fundamentele attributiefout: de neiging om bij het interpreteren van gedrag van anderen enerzijds overmatige nadruk te leggen op persoonlijke karaktertrekken terwijl anderzijds de situationele invloeden worden geminimaliseerd
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. Self-serving bias: attributie waarbij men succes toeschrijft aan factoren en verantwoordelijkheid voor falen afwijst
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Wanneer je toets goed gaat: ik ben gewoon goed in meerkeuzevragen. Terwijl als iets niet goed gaat ligt het aan de omstandigheden
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    2. Vooroordeel en discriminatie
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. vooroordeel: negatieve houding tegenover een individu vanwege haar lidmaatschap van een bepaalde groep
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. discriminatie: negatieve actie ten opzichte van een individu vanwege zijn of haar lidmaatschap van een bepaalde groep
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. oorzaken:
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. sociale ongelijkheid en sociale afstand
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. economische competitieve situaties
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. zondebok aanwijzen (onschuldig persoon of groep de schuld geven van je eigen problemen. (joden in WOII)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. conformisme aan sociale normen (alle secretaresses zijn vrouw, mannen zijn leidinggevenden, enz.)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Stereotypering in de media
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. Dehumanisering: bepaalde mensen of groepen worden als minder menselijk beschouwd.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                              2. systemen beïnvloeden gedrag
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. macht van het systeem: Top-down invloed die situaties creëert en in stand houdt, die vervolgens van invloed zijn op het gedrag van individuen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. systemen geven vorm aan situaties, wat het gedrag beïnvloed.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. film over de gevangenis: stanford prison experiment
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. situaties worden gecreëerd door systemen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. systemen bieden institutionele ondersteuning, autoriteit en middelen waardoor situaties kunnen ontstaan
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. de meeste systemen zijn niet transparant
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. kritisch denken blijft noodzakelijk
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  2. Psychosociale ontwikkeling 0-23 jaar
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Welke invloeden resulteren in unieke gedragspatronen en consistentie van de persoonlijkheid?
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. Waarom? --> Theorie voor het verklaren van ongewoon gedrag en excentrieke mensen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. 4 Theorieën persoonlijkheidsontwikkeling
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. 1. Dispositionele theorieën (karakter en temprament staan centraal)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Griekse arts Hippocrates : 4 humores (lichaamssappen)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. Verklaren tempramenten (disposities)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. Theorie van de blijvende kenmerken (consistente persoonlijkheid)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. De 5 factorentheorie (de 5 grote karaktertrekken)/the Big 5
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Dimensies
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. Open-nieuwsgierig v.s. gesloten en ongeïnteresseerd
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Betrouwbaar-georganiseerd v.s. onbetrouwbaar-chaotisch
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. Dominant-extravert v.s. ondergeschikt-introvert
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Warm-vertrouwend v.s. koel-achterdochtig
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. Gelijkmatig-zelfverzekerd v.s. nerveus-temperamentvol
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. OCEAAN
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      2. persoonlijkheidstesten, betrouwbaar (vrij van invloed en toeval, herhaalbaar) en grote validiteit (meten wat ze moeten meten)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. MMPI2 (Minnesota Multiphasci Personality Inventory)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. NEO-PI
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      3. Temperament, karaktertrek en type
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Karakter: meerdimensionale structuur, berust op karakter, maar ontwikkeld door ervaringen, psychologische processen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. Temperament: emotionele eigenschappen en snelheid/intensiteit emotionele reactie
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. HARDWARE
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            2. SOFTWARE
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    2. 3 Procestheorieën
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. 1. Psychodynamische theorieën
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Humanistische theorieën
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. Sociaal-cognitieve theorieën
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Rekening houden met sociaal leren, bij het verklaren van gedrag vanuit de persoonlijkheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. Theorie van Bandura: observationeel leren:
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. Theorie van Rotter: theorie over motivatie
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. Locus of control
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Interne of externe motivatie?
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  2. Cognitief leren waarbij nieuwe reacties worden verworven nadat het gedrag van anderen en de gevolgen van dit gedrag zijn waargenomen.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Rolmodel
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. Persoonlijkheid is een repertoire van aangeleerd gedrag
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Wederzijds (reciproque) determinisme:
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. het precos waarbij de cognities, het gedrag en de omgeving van een individue elkaar beïnvloeden.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  3. Critici: teveel nadruk op cognitie ipv emotie.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Tegenargument: verklaart een beperkt aantal, maar belangrijke aspecten van de persoonlijkheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. Komen voort uit de experimentele psychologie
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                2. Streven naar verklaring voor interne processen en sociale interactie
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. Legt accent op menselijke groei en potentieel/geestelijke gezondheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Benadrukken functioneren van individu in het heden (ipv inlvoeden uit het verleden)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. Maslov: piramide van 5 basisbehoeften, deze moeten voldoende zijn.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Zelfactualiserende persoonlijkheid: gezond individu van wie de basisbehoeften vervuld zijn en daardoor de vrijheid heeft om zijn interesse in 'hogere idealen' te ontwikkelen (wetenschap, rechtvaardigheid)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. Rogers: volledig functionerend persoon: persoon heeft een positief zelfbeeld dat consistent (congruent) is met de realiteit. (negatieve invloeden, zoals verlies baan, kunnen tot incongruentie leiden.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Fenomenaal veld: onze psychologische realiteit bestaat uit percepties en gevoelens: voor de één is een wiskunde cijfer 6 geweldig, voor de ander is dat laag
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. Positieve psychologie: nieuwe humanisme? Stroming in de psychologie die zich concentreert op de wenselijke aspecten van het functioneren van de mens in plaats van op de psychopathologie.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. Meer theoretisch onderbouwd
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. Richt zich op geluk, optimisme, sociale steun en gezondheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            2. critici vonden het teveel op het 'zelf' gericht
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            3. Dit was nieuw!
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          2. Een groep theorieën waarvan Freud de grondlegger was
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Gericht op:
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. Motivatie (met name vanuit onderbewuste)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. Invloed van vroege jeugd op geestelijke gezondheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. Persoonlijkheidsstructuur
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. ID - Primitieve,onderbewuste gedeelte van het brein
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. Superego- gedeelte van de persoonlijkheid dat onze normen en waarden bevat, aangeleerd gedrag
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Ego - het bewuste, rationele deel, dat belast is met het handhaven van vrede tussen superego en het id
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      2. Psychoseksuele fase
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Opeenvolgende instinctieve patronen, waarbij genot wordt geassocieerd met stimulatie van verschillende delen van het lichaam in verschillende perioden
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. Freud: Oedipuscomplex: jongens worden onbewust aangetrokken tot moeder en identificeren met vader
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Carl Jung: Elektracompex: competitie van meisje met haar moeder voor liefde met vader.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          2. Ego afweermechanisme
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Vorbewust niveau (net onder het oppervlak van het bewuste)
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. Onbewuste psychische strategie om ervaring van een conflicten tussen impulsen te onderdrukken of angst te verzachten.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              2. Onbewust
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. Verdringing, onacceptabele gedachten en gevoelens verdrijven uit het bewustzijn en geheugen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                2. Ontkenning - vaak bij verslaving
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. Rationalisme, sociaal acceptabel/ 'goedpraten' praten van gedrag
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  2. Verschuiving - woede afreageren op een ander
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Regressie: gedrag uit eerdere ontwikkelingsfase/kinderlijk gedrag
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. Sublimatie - excessief hard werken ipv bijv seksuele relatie
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Projectie - eigen begeerten en angsten niet zelf ervaren
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. projectieve testen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Rorschachtest: respondenten beschrijven wat ze zien in tien vlekken
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. TAT - Thermatische Apperceptietest: respondenten moeten verhaaltjes verzinnen bij ambigue afbeeldingen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      2. Neofreudiaan: 'nieuwe freudiaan' afstand genomen van Freud, maar psychodynamisch aspect blijft. Motivatie is de bron van energie voor persoonlijkheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Carl Jung
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. Uitbreiding onderbewuste
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Persoonlijk onderbewuste = ID
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. Collectief onderbewuste = aanvulling op ID, instinctieve 'herinneringen', - bevat archetypen: bijv. de magiër
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. Archetype: eeuwenoud herinneringsbeeld in het collectief onderbewuste. worden overal ter wereld gebruikt in kunst, verhalen en literatuur
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              2. Tegengestelde neigingen in de persoonlijkheid volgens Jung --> persoonlijkheidstype
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. Bewust v.s. onbewust
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. Extravert v.s. introvert
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. Rationeel v.s. irrationeel
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. Denken v.s. voelen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Intuïtie v.s. gewaarwording
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. Goed v.s. slecht
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Mannelijk v.s. vrouwelijk
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    2. Grondlegger psychoanalytisch en psychodynamische theorie
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                3. Anderen begrijpen zonder theorie - de niet psychologen -
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. Impliciete persoonlijkheidstheorieën
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    1. volkswijsheden
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      1. aanname over de persoonlijkheid die mensen hanteren om de ander makkelijker te begrijpen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. Mindset
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. Een reeks van vooronderstellingen, attitudes en opinies, en een wijze van denken van een individu of een groep
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. Levensverhaal
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. het 'verhaal'dat iemand over zichzelf vertelt. levensverhalen geven iemand een gevoel van continuïteit en samenhang in de loop van de tijd
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. Redemptive self:
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. Een veelvoorkomend levensverhaal dat door MCAdams bij volwassen Amerikanen is aangetroffen. het redemptive self bestaat onder meer uit het gevoel te zijn geroepen om obstakels te overwinnen bij pogingen om anderen te helpen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      2. De persoonlijkheid van mensen is uniek, maar toch gemeenschappelijke patronen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        1. eigenschappen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          1. karakter
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            1. genetisch
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              1. biologisch
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                1. cultuur
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                2. ervaringen
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  1. sociale factoren
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              2. aanleg
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Show full summary Hide full summary

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Similar

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Nervous System
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        4everlakena
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Diabetes Mellitus
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Kirsty Jayne Buckley
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Renal System A&P
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Kirsty Jayne Buckley
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Oxygenation
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Jessdwill
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Clostridium Difficile
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Kirsty Jayne Buckley
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Definitions
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        katherinethelma
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Clinical Governance
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Kirsty Jayne Buckley
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        CMS Interpretive Guidelines for Complaint/Grievances
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Lydia Elliott, Ed.D
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        NCLEX RN SAMPLE TEST
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        MrPRCA
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        NURS 310 EXAM 1 PRACTIC EXAM
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        harlacherha
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        Skin Integrity and Wound Care
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                        cpeters