être
hebben
zijn
gaan
je suis
ik ben
ik ga
ik heb
tu es
jij gaat
jij hebt
jij bent
il est
hij is
zij is
hij heeft
elle est
zij zijn (v)
nous sommes
jullie zijn / u bent
wij zijn
zij zijn (m)
vous êtes
jullie gaan / u gaat
jullie hebben / u heeft
ils sont
zij gaan (m)
elles sont
zijn hebben (v)
zij gaan (v)